Het is iets dat iedereen wel kent: je hebt iets vervelends meegemaakt en als dat eindelijk achter de rug is, hoop je dat alles weer goed is, maar dat valt tegen… Na een ziekte, ongeluk of burn-out
Recensie Bloedboek Dimitri Verhulst
Met titels als Godverdomse dagen op een godverdomse bol (2008) en Kaddisj voor een kut (2014) deelde Dimitri Verhulst (1972) al eerder speldenprikken uit aan strenggelovige joden en christenen. In zijn nieuwe roman Bloedboek vertelt hij cynisch de verhalen na uit de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Thora. God is bij Verhulst de ‘Dictator’ die zijn ‘lievelingen’ ertoe aanzet om het land Kanaän te bezetten en de daar wonende volkeren volledig uit te roeien. Mozes gehoorzaamt: ‘Bevel is bevel’.
In de eerste vijf Bijbelboeken wordt de geschiedenis verteld van de schepping van de aarde, de eerste mensen, de aartsvaders Abraham, Isaak en Jacob en de uittocht uit Egypte. Wie hier enigszins mee bekend is, weet dat de God uit de Thora geen lieverdje is. Hij is jaloers, wraakzuchtig en zaait dood en verderf. Al eeuwenlang dragen rabbijnen en theologen interpretaties aan waarmee zij die wreedheden in hun context proberen te plaatsen. De Bijbelverhalen komen tenslotte uit een tijd, taal en cultuur die ver van ons vandaan staat.
Verhulst heeft een broertje dood aan die context. Hij betoogt dat er in de Bijbel gruwelijke verhalen staan die gelovigen nog steeds kunnen verleiden tot uitsluiting en geweld. In Bloedboek krijgt Mozes het woord. Hij noemt God, zoals gezegd, de ‘Dictator’ die zijn uitverkorenen dwingt om ‘gewapend met het uitwijzingsbevel van God’ het land Kanaän te bezetten, terwijl andere volkeren daar al generaties wonen. Maar, zegt hij, ‘God zou ons daarin wel helpen. Hij hield niet op ons te wijzen op onze übermenschlichkeit.’
De verwijzingen naar de stichting van de staat Israël en de Jodenvervolging mogen duidelijk zijn. Verhulst suggereert dat in elk van deze geschiedenissen mensen misdaden begingen uit naam van een god of uit superioriteitsgevoel. Maar klopt dit wel? Nog afgezien van het feit dat de inname van het land Kanaän historisch gezien niet eens heeft plaatsgevonden zoals die in de Bijbel beschreven wordt, liggen er aan de stichting van de staat Israël ook aanzienlijk meer factoren ten grondslag dan louter superioriteitsgevoel en godsdienstwaanzin. Schuldgevoelens en trauma, bijvoorbeeld, of de westerse wens om een uitvalsbasis te creëren in het Midden-Oosten. Het overgrote deel van de Israëliërs is zelfs niet eens religieus. De situaties zijn complexer dan Verhulst ze doet voorkomen.
Voor nuance is in Bloedboek blijkbaar weinig ruimte. Zo is Verhulst nauwelijks geïnteresseerd in het vriendelijke gezicht van God of in de psychologie van Bijbelpersonages. Hij slaat hen plat tot ze in zijn ‘soap’ passen, zoals het eerste deel van Bloedboek heet. Tussen de merkwaardige, gezwollen zinnen (‘Geen nychthemeron was verstreken, geen zeptoseconde waarin de wraakgevoelens al zijn messen slepen’), grapt de verteller Mozes flauw over Abraham die op weg gaat met ‘God als navigatiesysteem,’ over Rachel ‘met haar kolossale kont’ en Ruben ‘de stepmodderfakker’.
Tamar wordt erger tekort gedaan. Zij had de pech om na het overlijden van haar eerste man uitgehuwelijkt te worden aan Onan, die wel met haar wilde vrijen maar zijn zaad op de grond liet glijden. Hierdoor bleef zij kinderloos, wat destijds niet alleen een schande was, maar haar ook verstoken liet van een oudedagsvoorziening. In Bloedboek besteedt Verhulst geen aandacht aan die kwetsbare positie. In plaats daarvan zet hij haar neer als een hengstige merrie:
Tamar wou niets liever dan zich te laten dekken. Haar schoot schuimde, de uterus jankend en urmend om een dracht. Het was niet nodig geweest een zak over haar hoofd te trekken tijdens de daad, want nogmaals, zij was aanlokkelijk en lekker als het topje van een asperge.
In Bloedboek wijst Verhulst terecht op het geweld, de xenofobie en de uitsluiting van vrouwen en homoseksuelen in de eerste vijf boeken van de Bijbel. Maar door het gebrek aan nuance en de oppervlakkige vergelijkingen met de twintigste en eenentwintigste eeuw komt hij ook niet verder dan dat. Verhulst negeert de gelaagdheid in de verhalen die maakt dat de ene jood de Thora gebruikt als legitimatie voor het koloniseren van Palestijnse gebieden en de ander deze aanwendt om aan vrede te werken. Of dat de ene christen de vrouw als ondergeschikt aan de man beschouwt, terwijl de ander naar Tamar wijst als voorbeeld van een vrouw die voor zichzelf opkwam in een patriarchale samenleving en daarin gesteund werd door God. Daarbij laat Verhulst belangrijke Bijbelpassages weg.
Hij schrapt bijvoorbeeld een essentieel gedeelte uit het verhaal van Jacob en Esau door Jacob vanaf zijn geboorte al Israël te noemen. Maar Jacob (letterlijk: ‘hielenlichter’ of ‘bedrieger’) heeft zijn tweelingbroer Esau zo ernstig bedrogen dat hij hem pas tegemoet kan treden als hij ‘iemand’ (mogelijk een engel of God zelf) bij de rivier de Jabbok heeft verslagen. Daarna krijgt hij de nieuwe naam Israël, ‘degene die met God vecht,’ omdat hij, zo vertelt de schrijver van Genesis, met God en de mensen gestreden en gewonnen heeft. In Bloedboek slaat Verhulst die stap over. Wanneer Esau hoort dat de broer die hem bedrogen heeft naar hem toe komt, verzamelt hij zijn troepen, weigert tot twee keer toe de smeekbeden van Israël, maar omhelst zijn broer dan plotseling toch. Zomaar, zonder dat Jacob iets heeft hoeven te doen. Dat is niet alleen onlogisch, maar wekt bovendien de indruk dat niet de bedrieger Jacob maar Esau tot inkeer moet komen. Dat is jammer, want hoe hard en onnavolgbaar die oudtestamentische God ook kan zijn, juist hier toont Hij mededogen met een man die niet tot het volk Israël behoort.
Dimitri Verhulst, Bloedboek
Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2015,
ISBN 9789025446420 / 238p.
Verschenen als signalement voor De Reactor op 15 februari 2016 (www.dereactor.org)
Van alle Amsterdamse huizen waar de tweelingzussen gewoond hadden, was er één waar ze liever niet aan terugdachten. Met de oorlog had dat weinig te maken.
Dit voorjaar verscheen Spiegelmoeders, een verzwegen familiegeschiedenis van Judith van der Wel.
Astrid trekt de deur van haar huis achter zich dicht. Haar zoontje zit nog in bad, haar man is op zijn werk, maar zij vertrekt.