Schuiven met muren van tijd

Dit jaar is dichter Esther Jansma (1958) gastschrijver aan de RuG. In mei verscheen haar bundel Altijd vandaag waarin de gedichten uit haar vier voorgaande bundels verzameld zijn. Deze maand een bespreking van haar gedicht Eenwording.

 

Eenwording

Een moeder staat kwaad zwaaiend met haar armen
brood, brood naar haar kinderen te gooien, het is
kermis, het is vroeger, het gebeurt in een dun
zwart huis in het blok van mijn hoofd, ik vergruis
op bevel huilend hoor ik het gillen minder – nee

ik draai mij om, ik bedenk mijzelf opnieuw
bombardeer de muur, denk hem weg, vertrek
naar een huis vol kleur dat van mij is, waar ik zeg
u, voor de duur van de rest van mijn vrijheid
stel ik dit tegenover uw slagkracht, zomerlicht

een kast, een schaal met appels, de was die ik opvouw
iemand die thuiskomt, al die dingen die gebeuren
en er zijn, en niemand die schreeuwt en met brood smijt.

Het gaat ons goed, moet u weten. De kinderen
hebben de mussen gevoerd, muizenissen bemokt
en opgeborgen, en slapen. Wij hebben voor morgen
de tafel gedekt en zitten hier zomaar te praten.

 

 

Esther Jansma
Uit: Alles is nieuw (2005)

 

 

Een moeder staat kwaad zwaaiend met haar armen / brood, brood naar haar kinderen te gooien. Met dit krachtige beeld begint het gedicht Eenwording van Esther Jansma. De herhaling van het woord brood benadrukt de verontwaardiging over de handeling. Brood smijt je zonodig naar vogels, maar niet naar je kinderen. Om het brood te pakken zijn de kinderen gedwongen te vergruizen tot bij het stof op de grond. De ik-persoon houdt de ellende op afstand door te huilen en te spreken over een moeder en haar kinderen, in plaats van mijn moeder en ons.

De concrete beelden en het ferme taalgebruik zijn kenmerkend voor Jansma’s poëzie. Ook het thema tijd komt vaker voor in haar gedichten. Door critici wordt dit wel in verband gebracht met haar werk als archeologe, maar in haar lezingen wijst Jansma op een verschil. In haar gedichten draait zij de tijd terug en geeft zij een stem aan de doden, maar dit blijft voor haar fictie. Zij verzet zich dan ook tegen een puur autobiografische interpretatie van haar gedichten. Haar poëzie moet in een breder kader gelezen worden, waarin woorden ook naar bestaande literatuur kunnen verwijzen en ik-personen niet noodzakelijkerwijs vrouwen zijn, laat staan Jansma zelf.

De ik-persoon in dit gedicht is volwassen en droomt of herinnert zich hoe het huis van vroeger was. Maar in de tweede strofe neemt hij het beeld uit de voorgaande strofe terug. De muur wordt gebombardeerd en weggedacht, het zwarte huis gekleurd en de ik-persoon heeft voor de duur van de rest van mijn vrijheid iets te zeggen. Het eerste woord is u, dat zowel beschuldigend als triomfantelijk wijst naar de moeder. De ik-persoon slaat niet terug met zijn moeders slagkracht, maar stelt er zomerlicht en huiselijkheid tegenover. In dit kader krijgt ook de paradoxale titel Eenwording betekenis: de ik-persoon doet afstand van zijn jeugd, juist door het beeld van vroeger over te laten gaan in het beeld van nu. Tegenover het beeld van de moeder die brood naar haar kinderen smijt wordt hier het beeld neergezet van kinderen die mussen voeren. De gedekte tafel voor de volgende dag maakt duidelijk dat de kinderen hun brood niet van de grond hoeven te eten.

Deze beelden van de gedekte tafel, de mussen en de moeder die armbewegingen maakt, komen ook voor in het gedicht Het uur U van Martinus Nijhoff. Mogelijk verwijst Jansma bewust naar de volgende regels: 't Was tijd . / Want wat ontwaarde men daar?/ De tafels stonden klaar. / Waar was dat aan te zien?/ Aan de dampende soepterrien / midden op tafel geplaatst, / en aan de bordjes waarnaast / het zilver lepeltje lag. / Door open voordeuren zag / men moeders naar buiten gaan / roepend een kindernaam / en klappende in de hand. / Er kwam van andere kant / nog een klappend gerucht. / Het kwam van hoog uit de lucht. / Het waren de mus, de spreeuw, / de merel weer en de meeuw.” Het woord u in de negende regel van Jansma’s gedicht maakt de parallel met Het uur U echter het duidelijkst: “weet men: dit meldt het uur u, / nu gaat het beginnen, nu / verdwijnt de onzekerheid / van de mij gegunde tijd, / nu is het voor alles te laat.” Jansma lijkt met haar gedicht echter het tegendeel te beweren: met u is het niet voor alles te laat, maar breekt juist de vrijheid aan.

 

Intensief Magazine | 2007

website door: wemagine